Nieuwsflits 5

Voortgang seizoen metselbijen


De laatste nieuwsbrief is alweer enige tijd geleden. In deze nieuwsbrief komen we nog even terug op de ontwikkeling van metselbijen in het voorjaar en begin van de zomer. Opvallend is dat dit jaar dat de Gehoornde metselbijen vlot zijn uitgelopen terwijl de Rosse metselbijen een grilliger verloop lieten zien. Wij konden bij de Rosse metselbijen als het ware twee ‘golven‘ waarnemen. De eerste golf liep begin mei uit, de tweede eind mei/ begin juni. Op dit moment tref je in de nesten de meeste bijen aan in hun cocon.

Half mei. Het bovenste nest is van een Gehoornde metselbij. De vette larven hebben het stuifmeel bijna op en gaan beginnen aan het spinnen van de cocon. Het onderste nest is van een Rosse metselbij. Kleine larven in een cel vol stuifmeel. Er zit ongeveer een maand tijdsverschil tussen beide nesten

 

Eind mei. Gave nesten en larven van de  Rosse metselbij. De stuifmeel voorraad is groot, de larven eten er volop van en groeien hard. De donkere puntjes in de cel zijn de uitwerpselen van de larve. Deze zijn donkergroen van kleur. De oranje band over de lengte van het lichaam van de  larve is het spijsverteringskanaal dat gekleurd is door het stuifmeel dat er in zit.

Wetenschap: Partnerkeuze bij de Rosse metselbij

Bij metselbijen is het duidelijk dat het vrouwtje meer inspanningen levert om de volgende generatie groot te brengen dan het mannetje. Zijn rol blijft beperkt tot het paren met één of meerdere vrouwtjes. In deze situatie is het niet ongebruikelijk dat het vrouwtje een mannetje kiest. Om tot een keuze te komen kan een vrouwtje verschillende eigenschappen van het mannetje in ogenschouw nemen. De volgende eigenschappen van het mannetje kunnen hierbij een rol spelen (Conrad e.a. 2010):

1.    De geur van het mannetje
2.    De grootte van het mannetje
3.    De vibraties die door het mannetje worden geproduceerd
4.    De genetische verwantschap met het mannetje

Conrads onderzoek wees uit dat genetische verwantschap een rol speelde bij de partnerkeuze. Er werd onderzoek gedaan met bijen uit diverse populaties. Vrouwtjes hadden een voorkeur voor mannetjes uit dezelfde populatie.
Mannetjes produceren hoorbare vibraties voor de paring. Mannetjes die lange vibraties lieten horen genoten de voorkeur van de vrouwtjes. De vibraties worden geproduceerd door de vliegspieren in het borststuk. Wellicht dat een langere vibratie door het vrouwtje wordt gezien als een teken van vitaliteit.

Vrouwtjes waren over het algemeen het meest geïnteresseerd in mannetjes van een gemiddelde grootte.

Toen de factor geur werd onderzocht bleek dat vrouwtjes een voorkeur hadden voor mannetjes waarvan bepaalde bestanddelen in het pantser (huid) van de bij in een hogere concentratie voorkwamen. 

Parasieten van metselbijen: Mijten

Mijten zijn er in vele soorten en maten. We kennen bijvoorbeeld de schurtfmijt van zoogdieren en de varroa mijt van honingbijen. De nesten van metselbijen kunnen worden aangetast door de mijt Chaetodactylus osmiae. Het beestje heeft geen Nederlandse naam. In het Engels wordt het de hairy-fingered of -footed mite genoemd. Hele nesten kunnen schade oplopen door deze mijt. Bij voldoende vochtig weer en matige temperaturen kan C. osmiae zich goed ontwikkelen en vermenigvuldigen.

De levenscyclus van de mijt is erg complex, wanneer één of meerdere mijten in een nieuwe broedcel terecht komen, bijvoorbeeld door transport via het lichaam van de bij, kunnen ze zich eerst voeden met het ei of de larve van de metselbij en dan beginnen aan de stuifmeel- vooraad. Volwassen mijten leggen eitjes waar larven uitkomen die ook van het stuifmeel eten. Uit het eerste, onbevruchte, eitje komt een mannetje dat paart met zijn moeder. Deze legt dan verder bevruchte eitjes die na vier a vijf dagen uitkomen. De larven ontwikkelen zich via diverse fasen (protonymph, tritonymph) tot een volwassen mijt. De cyclus herhaalt zich zolang er stuifmeel beschikbaar is. Wanneer het voedsel op raakt, kan er een vorm (deutonymph) onstaan die immobiel is en kan overleven onder marginale omstandigheden. Deze deutonymph fase kent ook een mobiele vorm die zich aan de bij kan vastklampen en zo getransporteerd kan worden naar een nieuw nest. Vermoedelijk kan uit deze deutonymph een tritonymph ontstaan en daaruit weer een volwassen vrouwelijke mijt.

Simpel gezegd vermenigvuldigen de mijten zich net zo lang totdat de stuifmeelvoorraad op is. Het stuifmeel krijgt een korrelig uiterlijk en de mijten zijn te zien als witte puntjes. De mijten kunnen niet door de celwanden heen breken tenzij deze zijn beschadigd door een ruwe behandeling van nestblokken. Via kieren in de nestblokken kunnen de mijten zich naar andere cellen verplaatsen. Tevens is aangetoond dat mijten zich lopend verplaatsen tussen cellen wanneer de celwanden bijvoorbeeld door een uitlopende bijen zijn opengebroken. De mijten kunnen zich ook lopend verplaatsen tussen verschillende nesten en via de nestingang een ander nest betreden. Transport van mijten door de bijen zelf is een veel voorkomende manier van infectie van nieuwe cellen. Wanneer een jonge uitlopende bij door een aangetast nest kruipt om zich een weg te banen naar de nestuitgang kunnen mijten zich aan deze bij vastklampen en zich weer loslaten in een nieuwe cel die de bij heeft gemaakt.

Mogelijke maatregelen

Temperatuur en vochtgehalte

Vroeg in de ontwikkeling zijn mijten gevoelig voor droogte en warmte. Door de nestblokken zeer snel binnen te halen, (als de laatste vrouwtjes nog vliegen) en weg te zetten bij kamertemperatuur kan de vermenigvuldiging van mijten worden geremd. Een nadeel van deze methode is dat larven die te vroeg worden warm gezet hun cocon gaan spinnen voordat het stuifmeel op is waardoor het lichtere bijen worden. Lichtere bijen vervliegen meer in het volgende voorjaar.
In Japan waar een groot deel van de appelbloesems wordt bestoven door de metselbij Osmia cornifrons is succesvol getest met verhoogde temperaturen. Het bewaren van nesten voor de duur van 60, 40, 20, 5 en 3 dagen bij respectievelijk 30, 32, 35, 38 en 40 graden Celsius was effectief in het bestrijden van C. Nipponicus, een mijt die sterk op C. Osmiae lijkt. Dit moet gebeuren tijdens de prepupa fase van de larve die dan goed tegen hogere temperaturen kan

Chemische bestrijding

Endosulfan werkt goed tegen C. Osmiae maar is niet toegestaan. Calcium sulfide (1100 ppm) werkt ter voorkoming van sterfte door mijten wanneer de nestgelegenheden ermee ingespoten worden.
Door geoogste cocons enkele minuten te wassen met een 3% waterstofperoxide oplossing worden de mijten in ten minste twee beurten vrijwel allemaal gedood.

Mechanische bestrijding

Na het oogsten van de cocons kunnen de mijten worden gescheiden van de cocons door ze te wassen/schuren met zand.

 
34